Snoekbaars populairder dan de snoek

Vooral na de stopzetting van het vissen met de kuil in het ijsselmeer, heeft de snoekbaars zich in een nog sneller tempo over ons land verspreid dan hij dat voordien al deed: er zijn nog maar weinig wateren waarin hij niet voorkomt. 

Samen met de snoek is hij de populairste roofvis in dit land. Men bevist hem met een speciale snoekbaarshengel en het liefst zo dicht mogelijk, want de snoekbaars heeft een geweldige hekel aan weerstand. 

Hij vertoeft graag op de bodem , maar dat hoeft natuurlijk niet op de diepste plekken van het water te zijn. Men kan hem vangen kunsaas, zoals lepels, spinners, en vooral jigs en twisters , hoeveel de neeste vissers een visje gebruiken {dood of levend}of een stukje vis. 

Welke van deze aassoorten op een bepaald tijdstip voorliggen , kan niemand zeggen. Men moet proefondervindelijk ondekken en dat is. vooropgesteld dat men een akertje levende visje {tot 10 cm toe} bij zich heeft, natuurlijk niet zo moeilijk.

"Hoe diep is het hier?"

Omdat de snoekbaars zich graag bij de bodem ophoud, moet er zodanig worden uitgelood dat het aas zich vlak bij de bodem bevindt, dat is duidelijk. Peilen is dan ook erg belangrijk, hoewel moeilijk. 

Waarschijnlijk is het soms handig niet uit te peilen, maar te gaan vissen met schuiflood dat wartellood heet'. Men weet dan altijd zeker op de bodem te vissen, hoe de glooiingen {waar de snoekbaars graag staat} ook verlopen. 

Vanaf de kant kan er gevist worden met de hengel in steunen, vanuit een bootje houd men de hengel in de hand en door innemen van de lijn {met de molen of met de hand} bestrijkt men een groot gebied. Levend aas aanslaan door de bek of, als de snoekbaars steeds loslaat, in de staart. 

Een dood visje is echter soms beter, en men vangt er vooral grotere snoekbaars mee. De grote truc' is hier: even op een dood visje gaan staan, zodat het gekneusd wordt en de ingewanden eruit puilen: haak inslaan bij de rugvin. Een dergelijk aasje kan zowel op een plek als langzaam slepend worden gevist.

 

Drijvend visje met pen.

Lood de pen zodanig uit, dat hij blijft drijven, waarbij de antenne {het gedeelte boven het drijflichaam} nog geheel zichtbaar is.Stel dat het tuig zodanig af, dat de haak zich ongeveer vijf centimeter van de bodem bevindt. Tussen het laatste loodje en de haak houdt men een afstand van zo'n twintig centimeter.

Zinkend vissen met pen

Bij dit systeem lood men zodanig uit dat de pen op het laatst aangebrachte loodje langzaam begint weg te zinken. Voor dit uitloden gebruikt men zacht knijplood (zachte loodhagel) in de wat grotere maten. 

Deze uitloding is aan te bevelen als er gevist gaat worden op rum water of op glooiingen. Vist men bijvoorbeeld op een glooiing, dan gebeurd het maar al te vaak dat men het aas op een wat diepere plek werpt. Dan ziet men de pen niet meer.

 Door nu voorzichtig op te slepen, door de lijn in te nemen dus, komt de pen automatische dichterbij, de glooiing op, waarna de pen weer zichtbaar wordt. Let er bij toepassing van dit systeem of bij deze wijze van vissen scherp dat men actief blijft. Dus niet het visje lang op een en de zelfde plaats laten rondscharrelen.

Vissend op zwaar stromend water met de pen

Voor deze omstandigheden komt het vissen met een schuifloodje in aanmerking. Het gewicht van het schuifloodje is uiteraard afhankelijk van de waterdiepte en de stroomsterkte. Men vist wederom met de schuifpen, die zo als altijd moet worden uitgelooid. 

Bij dit systeem loodt men de pen niet uit door hageltjes op de lijn te plaatsen, maar door rond de onderkant van de pen wat bladlood te draaien. Men bevestigt zoveel bladlood dat de pen uit zichzelf in de juiste stand gaat staan. 

Doet men dit niet, dan vist men, zoals dat heet voor Joker', omdat de toegrijpende snoekbaars die met het aas wil weglopen dan plotseling de volle drijfkracht van de onverzwaarde pen te verwerken krijgt. 

En op dat moment laat de vis gegarandeerd los. Men kan een ouderwets schuifloodje gebruiken, dat door middel van een hageltje of door middel van een stukje ventielslang, waar de lijn tweemaal doorheen wordt gestoken. Maar er zijn betere matrialen op de markt gekomen, zoals de volgende tip kunt zien.

Nieuw soort schuiflood

 

Het ouderwetse schuiflood - een stuk lood een een bepaalde vorm  waarin een kanaaltje was geboord waar de lijn doorheen liep - is bij het snoekbaarsvissen niet meer in tel. Tegenwoordig maak men allerwegen van een zogenaamde Arlesey-boms, dat is een schuifloodje zonder kanaal. 

Op de kop van het lood is een wartel gemonteerd waar de lijn doorheen loopt. De voordelen liggen voor de hand. Hoe het loodje ook in het water terecht komt, bijna altijd zal de lijn nog goed door het oogje van het warteltje kunnen weglopen. 

De Arlesey- boms zijn er in verschillende gewichten. (3, 5, 7, 10, 15, 20 gram enzovoorts), zodat men ze kan aanpassen aan de waterdiepte en de omstandigheden. Bovendien loopt de lijn door het oogje van de Arlesey-bom erg licht, omdat de lijn bijna geen wrijving in het oogje ondervind. (bij een ouderwets schuiflood ondervond de lijn veel wrijving als de lijn door het lange doorboorde kanaaltje moest lopen. 

Als bovendien het lijnkanaaltje niet loodrecht in het verlengde van het lijngedeelte tussen de hengeltop en loop liep, was de weerstand nog groter. NB: de Nederlandse nam voor Arleseybom is wartellood'.

Variaties op het wartellood 

 

Het sterk verbeterde schuiflood dat het wartellood heet, onderging al spoedig meer verbeteringen en wijzigingen. Op de eerste plaats stapten sommige Fabrikanten af van de min of meer ronde peervorm. Zij gieten hun loodjes niet alleen platter, maar boven dien brengen ze hun warteltje zo "los" zit. 

Op tweede plaats zijn er loodjes ontworpen waarbij in een doorboord rond schuiflood een nylontje is aan gebracht dat tegengehouden wordt door een kraaltje en een knoop. Dit lijntje is ± 8 cm lang. Aan de andere kant is een warteltje gemonteerd  dat half omgeven word door een kurkje. 

U begrijpt de opzet, het loodje komt op de grond te rusten, het kurkje wil drijven, gaat derhalve boven het loodje staan en de lijn die door het warteltje loopt kan ongehinderd in alle richtingen weglopen. Deze laatste loodjes worden op de markt gebracht door o.a. DAM, die er die naam ''Systeem Perfect" aan gaf . Heel goed op zee modderige bodem. 

Loodstopper

In plaats van een stukje ventielslang (dat vaak toch weer ging verschuiven of een loodhageltje (dat de lijn beschadigd) gebruikt men tegenwoordig voor het op zijn plaats houden van het schuiflood een zogeheten loodstoppertje '. 

Zo'n loodstoppertje bestaat uit twee delen: een tabs toelopend plastic plugje dat gestoken wordt in een plastic ringetje. Men kan het op iedere plek van de lijn verzetten, zonder dat de lijn beschadigd wordt. 

Het loodstoppertje zit erg stevig op de lijn en het is zonder aftuigen weer gemakkelijk te verwijderen bovendien. Op de tekening hierboven ziet u het Systeem perfect', genoemd in de vorige tip. Dit systeem kan men uiteraard zelf fabriceren waarbij men - vooral in het noorden van ons land de kurk weglaat. 

Aan de wartel voor de loodstopper wordt een stukje dracon van ± 10 gezet, met daaronder lood. Voordeel hogere gevoeligheid en nog minder weerstand als de snoekbaars met het aasvisje wegloopt. 

Wartellood plus loodstoppertjes is een fijne manier om vis te zoeken

Gebruikt men een loodstopper in combinatie met en wartellood dan heeft men een snoekbaarssysteem waarbij men geen pen nodig heeft, waarmee men altijd langst de bodem vist, en waarmee men de vis uitstekend kan opzoeken. Deze zaken gaan natuurlijk op als de bodem erg onregelmatig verloopt. 

Zou men op een dergelijke bodem met de pen vissen, dan is het aas dan weer eens te diep en dan weer eens neel te hoog. Maar met een wartellood vist men altijd netjes op de grond - daar waar de kans op de azende snoekbaars het grootst is. Men vist ditmaal niet op gezicht, maar op gevoel.

De montage is als volgt: lijn door het warteloogje van het wartellood steken, loodstoppertje aanbrengen, en op zo'n dertig centimeter daaronder de haak bevestigen. Inwerpen, afwachten tot het zaakje op de bodem is aangeland en langzaam gaan terugvissen. Het aas kan bij dit systeem zowel uit een levend visje, uit een dood nisje of uit een stukje vis bestaan.

Hoe diep

Snoekbaars is een echte bodemvis . Dat betekend niet dat hij alleen maar te vinden zou zijn op de allerdiepste plekken in het water. Het betekend wel dat hij meestal rondscharrelt langs de bodem, ook in ondiepere gedeeltes van het water. De beste aasaanbieding is dan ook op de bodem. of zo dicht mogelijk erbij. 

Dat Snoekbaarzen soms hooglopend kunstaas pakken, moet men beschouwen als een uitzondering op de regel. Peilen is dan ook bij het snoekbaarsvissen erg belangrijk, hoewel men dit ook kan overdrijven. We bedoelen hiermee het volgende. Stel dat u mooi heb uitgepeild op een glooiing en dat u pen prachtig op diepe staat bij de eerste inworp. 

Nu vist u langzaam binnen, en u werp op nieuw in. Precies op dezelfde plaats als de eerste keer werpen is een onmogelijkheid. U werpt altijd iets verder of iets dichterbij of meer naar links of naar rechts. 

Het kan nu best zijn, dat het op die nieuwe plek iets ondieper is, waardoor de pen plat of schuin in het water staat. Vis zo'n worp dan toch gewoon uit en haal niet in om stuitje te verschuiven. Als een snoekbaars het visje pakt loopt ook een plat op het water liggende pen mooi weg, dat moet u van mijn aannemen.

 

Peilen

Peilen met een schuinstaande lijn gaat niet, en een lijn gáát staan als u aan de haak een peilloodje hangt en in werpt. Wat er dan gebeurt, is da pen komt in uw richting gewandeld. Dit is te vermijden door na het inwerpen de hengel enkele malen te heffen en weer te laten zakken natuurlijk open met de molen. Men geef dus veel slappe lijn toe.

Waterdiepte en temperatuur

Snoekbaars houdt zich graag op langs de bodem, Maar dat ze altijd langs de bodem te vinden zouden zijn dat is een groot misverstand. Snoekbaars is nogal temperatuurgevoelig. Nu weet u misschien dat in heel diep water,tot wel twintig meter toe, dat water niet altijd overal dezelfde temperatuur bezit. 

Dat watre is namelijk geslaagd. Er kunnen tussen de temperatuur op de bodem en die aan het oppervlak temperatuurverschillen voorkomen tot wel 5 C toe. En ook komen deze verschillen aan het oppervlak voor. We bedoelen hiermee dat de ene kant van de plas een veel hogere watertemperatuur kan hebben dan de tegenovergestelde oever. 

Met die temperatuur hangt ook het percentage zuurstof in het water nauw samen.'s Zomers kunnen meren beneden een bepaalde diepte volstrekt zuurstofloos zijn. Dat het vissen er dan een nutteloze zaak is, ligt voor de hand. 

In de winter, als er ijs ligt, is het op de bodem het warmst. Maar in de zomer bevindt deze warmtelaag zich aan het oppervlak. Vlak daaronder komt dan een laag die men de 'warmtegrens noemt', deze is zeer dun. Daaronder is het direct veel kouder.

Nog eens waterdiepte en temperatuur

Het is duidelijk dat ondiepte, kleinere wateren meer last hebben van temperatuurstijgingen of dalingen dan diepere. Omgezet op vangkansen voor Snoekbaars: in diepere wateren blijft er altijd een plekje over waar de vis zich lekker voelt, en waar de vis ook aast. In ondiepere water komt het sneller voor dat de temperatuur zo ver daalt of stijgt dat de vis zich onprettig voelt en derhalve veel minder geneigd is tot eten. 

De meeste hengelaars gaan voorbij aan dit soort zaken. De actieve visser, die rekening houd met deze factoren, zal daarom meer vangen dan een visser die het niet bijten wijt aan een reeks oorzaken en redenen die hij niet in de hand heeft. N.B. 

Dat de snoekbaars het liefst bij de bodem ligt, en dan ook nog de voorkeur geeft aan een bepaalde temperatuur ( 18 tot 20 C ) volgens sommigen betekent uiteraard dat de vis op zoek gaat naar een plek waar beide zaken tegelijk voorkomen. 

Dus een waterdiepte met een temperatuur die hem bevalt, waarbij de waterlaag die hem bevalt, dan langs de bodem loopt. Wie zo'n plek weet te vinden kan die dag in de prijzen vallen!

Altijd langs de bodem   

Snoekbaars houd zich het liefst langs de bodem op, zeiden we. Maar waar langs de bodem? Het lijkt er volgens mijn vaak op, dat snoekbaars langs vaste paden trekt, zoals bijvoorbeeld ook zeelten dat kunnen doen. 

Snoekbaars houd zich graag op bij palen en bij riet vaak langs de kant dus, soms op een halve meter water. Begint men te vissen in een plas of klein meertje of in een vaart waarvan men weet dat er snoekbaars zit, begint dan eerst vlak onder eigen oever> 

Verleg de worpen daarna daar het midden en probeert vervolgens de tegenoverliggende kant te bevissen . Voor dit slepend vissen kan men ook gerust gebruik maken van een gewone spinhengel, die trouwens bij ons ook vaak gebruikt word dan praat ik over de polder.

Verkassen kan nooit kwaad

Ook het te lang op een en de zelfde plek blijven vissen is meestal ongunstig. Lukt het na een halfuurtje niet een snoekbaars voor het aas te intresseren, ga dan verkassen. Zoek de vis op. Blijf evenmin strak en stug volhouden op een plek waar u enkele snoekbaarzen hebt gevangen. 

Het water is op zo'n nogal in opschudding geraakt bij de dril, en als men er zo'n stuk of drie vier gevangen heeft, wordt het tijd om te gaan verkassen. Dit geld vooral op ondiep water, zo tot twee meter. Vist men vanuit een bootje, op diep water - vijf meter diep of dieper - dan verstoort men een schooltje snoekbaars veel minder snel.

Beugel open of beugel dicht ?

Tijdens het vissen met een pen kan men het beste de beugel van de molen open laten staan. Bij een eventuele aanbeet, kan men de vis dan onmiddellijk lijn geven. Gebruikt men een molen met halfgesloten spoel, dan draait men na het inwerpen niet aan de slinger, zodat het pennetje dat de lijn vangt binnenin in de molen blijft. 

Hier komt al weer een voordeel van een molen halfgesloten spoel om de hoek kijken: men hoeft niet steeds de beugel dicht te draaien om losse, binnen geviste lijn onder een zekere spanning op de molen te draaien. 

De spanning is noodzakelijk, want als er geen spanning op de lijn staat krijgt men losse lussen rond de spoel, en die resulteren bij de volgende worp in zeer fraaie pruiken en vogelnestjes. Bij een molen met halfgesloten spoel kan men zonder gevaar voor pruikvorming rustig slaphangende lijn indraaien.

Beugel open of Beugel dicht bij hengel uit de hand

De vorige tip - houd de hengel het liefs open - gaat ook op als men vist met de hengel uit de hand. Gebruikt men dan een hengelsteun, dan moet men er naatuurlijk een kiezen die V-vormige uitsparing bezit, zodat de lijn bij het aanslaan of weglopen in geen geval kan blijven haken. 

Maar ook zonder hengelsteun kan men vissen met de hengel uit de hand. Dat gaat zo: men werpt in, men legt de hengel neer (beugel van de molen staat nog steeds open) en nu trekt men iets lijn van de molen waarop men een kwartje of een steentje of een doosje loodjes legt. Dit gewichtje is voldoende om het afwaaien van de lijn te voorkomen, maar het is niet zo zwaar dat een aanbijtende snoekbaars er weerstand van zal ondervinden. 

Kan men op de snoekbaars ook slepen

Uitstekend zelfs. Men kan de snoekbaars niet alleen slepend belagen vanaf de kant (inwerpen en het aas langzaam terugvissen), men kan hetzelfde doen op groter water, vanuit een bootje. 

Roeien is daarbij niet eens altijd nodig; vaak geeft men de voorkeur aan langzaam afdrijven van de boot op de wind en/of de trek of stroming. Het is duidelijk, dat men voor het echte slepen lieven geen schuifdobber moet gebruiken, omdat men dan hoger gaat vissen dan in de bedoeling ligt. 

Onder deze omstandigheden gebruikt men een vaste pen. Truc: om het geheel aftuigen en het vervangen van de schuifpen tegen een vaste pen te vermijden, kan men afpeilen met de schuifpen, waarna men onder het onderste oogje van die pen een hageltje of rubberstuitje zet.